Werken met elektriciteit
De meeste ongelukken met elektriciteit gebeuren door verkeerd ontwerp van installaties, werken aan installaties met ondeugdelijk materiaal, of doordat mensen niet beschikken over de juiste kennis, opleiding of ervaring.
Op deze pagina besteden we aandacht aan het beheersen van risico's bij het werken met elektriciteit.
Waar moet ik op letten bij elektrische risico's?
- Aanpassingen aan elektrische installaties (en apparatuur) mogen uitsluitend worden uitgevoerd door bevoegd personeel (voldoende onderrichte personen, VOP).
- Elke opstelling moet tenminste zo zijn uitgevoerd dat niemand in aanraking kan komen met spanningsvoerende delen (snoeren, stekkers, omkasting).
- Als het werken met 'open' spanningvoerende delen onvermijdelijk is (bijvoorbeeld bij een reparatie) moet je een bevoegd deskundige raadplegen. Door middel van afscherming én attentieborden/signalen moet het aanrakingsgevaar doeltreffend beperkt worden.
- Bij twijfel overtuig je ervan dat een elektrisch toestel op de juiste wijze gezekerd is.
- Monteer nooit zelf zwaardere smeltveiligheden, laat dit altijd over aan daartoe bevoegde personen.
- Gebruik alleen goedgekeurd handgereedschap (volgens NEN 3140). Bij twijfel vraag je leidinggevende of een bevoegd persoon.
- Schakelaars, stekkers en verdeelstopcontacten die warm aanvoelen, maken waarschijnlijk slecht contact of zijn overbelast; laat ze vervangen door een daartoe bevoegde persoon.
- Doorlussen van verlengsnoeren is verboden.
- Verlengsnoeren etc. mogen niet op de grond liggen in verband met struikelgevaar en risico bij lekkages.
- Snoeren en stekkers moeten onbeschadigd zijn.
Aarding, waar moet ik op letten?
- Iedere nieuwe experimentele opstelling moet gecontroleerd worden op elektrische veiligheid door een bevoegd persoon (VOP'er).
- Bij experimentele opstellingen moeten metalen delen (frames, kabelgoten, lasertafels, gasleidingen etc.) zichtbaar worden geaard.
- Aardleidingen zijn geel/groen gemerkt of zijn van blank koperdraad.
- Water-, gas- en CV-leidingen mogen niet voor aarding worden gebruikt.
- In ruimten met verhoogde vochtigheid moeten alle van buiten komende metalen delen en leidingen duidelijk zichtbaar aan aarde gelegd worden.
- Voor meetapparatuur, waarbij het aarden moeilijkheden geeft (in verband met 'aardlussen'), moeten speciale voorzieningen worden getroffen. Deze voorzieningen mogen uitsluitend aangebracht worden door een bevoegd persoon.
Hoe haal ik de spanning eraf?
Het is verboden om werkzaamheden uit te voeren aan apparatuur of opstellingen die onder spanning staan. Schakel dus altijd eerst de spanning uit of laat dit doen.
Laagspanning (tot 24 volt)
Maak de kabel los die met het gestel (chassis) is verbonden.
Netspanning (230/400 volt)
Spanningsloos maken kan bijvoorbeeld door de stekker los te nemen, werkschakelaar uit te zetten of smeltveiligheden te verwijderen (en mee te nemen). Laat altijd een waarschuwing achter dat dit deel wegens werkzaamheden spanningsloos moet blijven.
Hoogspanning
- Wisselspanning: > 1000 V effectief tussen twee fasen of > 600 V tussen een fase en de aarde.
- Gelijkspanning: > 1500 V tussen twee polen of > 900 V tussen een van de polen en aarde.
Bij hoogspanning worden de werkzaamheden overgelaten aan een bevoegd persoon. De voeding wordt spanningsloos gemaakt zoals bij 'netspanning'. Het uitschakelen van een apparaat garandeert echter niet dat alle onderdelen spanningsloos zijn. De bevoegde persoon zal spanningvoerende delen ontladen door met een aardstok een duidelijk zichtbare aardverbinding aan te brengen.
Keuringen
Installaties en apparatuur moeten regelmatig een veiligheidskeuring ondergaan.
De keuringsmethoden zijn beschreven in de norm NEN 3140. Deze keuring richt zich op veiligheid (onder andere aarding) en het beperken van brandgevaar (bij slechte contacten).
Ook experimentele opstellingen moeten voldoen aan de norm NEN 3140.
Voor wandcontactdozen en verlengsnoeren is periodieke controle verplicht. Dit geldt ook voor handgereedschap.